VVE De Monnik

 

Geschiedenis

Picture
Minderbroeders zijn volgelingen van de middeleeuwse heilige Franciscus van Assisi (1181-1226). Ze noemden zich zo vanwege hun uiterst sobere leefstijl. Ze leefden van giften van de bevolking en waren dus arm. Met hun grijze pijen probeerden ze het volk te bekeren door te preken in de volkstaal.

Toen de minderbroeders in Amsterdam een klooster nodig hadden, was het Amsterdamse stadsbestuur daar aanvankelijk niet blij mee. Er waren in die tijd al zeker twintig kloosters en men gebruikte de dure grond liever voor andere doeleinden. Daar kwam bij dat kloosterlingen vrijgesteld waren van belastingen. Ook toen al draaide veel om de centen blijkt. Pas toen de landheer Filips de Goede en Paus Pius de II flinke druk uitoefenden op het stadsbestuut, werd in 1464 toch begonnen met de bouw van wat het grootste mannenconvent van de stad zou worden. Door deze stadsuitbreiding onstond de Bethaniënbuurt.

Het Klooster gaat verloren.

Na de opstand, ook wel de "Omwenteling genoemd, werd het kloosterterrein opnieuw ingericht. De ruimte werd goed verdeeld, niet de laatste plaats onder de leden van het comité van de Omwenteling. Een van hen, Francois Du Gardyn (naar wie de Gordijnensteeg is vernoemd), bouwde aan het eind van de 16e eeuw een pakhuis op de plaats waar enkele monniken begraven lagen. De kerk moest al snel plaatsmaken voor een straat: De Grauwe Monnikenstraat.

Ook de Bloedstraat werd aangelegd. Omdat de vroedschap geld nodig had, verkocht ze in de loop van de 17e eeuw steeds kleine percelen aan de gegoede burgerij. Daar werden woningen gebouwd. Uiteindelijk werd ook het pakhuis van Du Gordyn vervangen door kleine huisjes aan de Gordijnensteeg. Twee ervan werden gescheiden door een binnenmuur van het klooster, die gespaard was gebleven. Maar een brand in 1667 verwoeste ook deze laatste bovengrondse resten van het klooster.

Van snob naar slop naar top.

De eerste helft van de 17e eeuw was de buurt een deftige woonwijk, die belangrijke mensen voor de Nederlandse cultuur aantrok om te wonen en te werken. Na de 18e eeuw nam de bevolkingsdichtheid toe en raakte de buurt een beetje in het slop. Het verval duurde tot na de tweede wereldoorlog. Pas later in de 20e eeuw ontstaan de eerste kansen om de buurt te herstellen. De laatste jaren is de locatie zelfs uitgegroeid tot een toplocatie.

Op de plek waar de Monnik is verrezen werd in 1920 een onderstation van het GEB gebouwd, precies tussen de Bloedstraat, de Monnikenstraat en de Gordijnensteeg. Daar werd de elektriciteit onder hoge spanning aangevoerd en voor distributie getransformeerd tot stroom voor dagelijks gebruik. Na de sloop van dit onderstation kreeg een projectontwikkelaar de kans om hier een kleinschalig nieuwbouwproject te realiseren, dat qua architectuur herrinnert aan de rijke historie van dit stukje Amsterdamse binnenstad.